Geërgerd kijkt Alwin naar de lucht. Het regent, maar eigenlijk te zacht om met goed fatsoen zijn paraplu open te kunnen klappen. Toch zou hij dat het liefst wel doen.
Ik word wel degelijk nat, denkt Alwin, maar ik sta gigantisch voor lul als ik het doe. Hij kijkt om zich heen. Niemand met een paraplu. Of toch. Een vrouw. Alwin beschouwt zichzelf als behoorlijk geëmancipeerd, maar da’s toch anders.
Hij knijpt in de paraplu, die zo nutteloos in zijn rechterhand hangt. Zo dichtbij en toch zo ver weg. Vanochtend was hij nog zo tevreden dat hij eraan dacht het ding mee te nemen. Nu zou hij willen dat hij ‘m vergeten was, zodat hij het gemiezer zonder bedenkingen kon trotseren.
Alwin is bijna op zijn werk als hij plotseling allerlei paraplu’s ziet verschijnen. Het begint te storten. Razendsnel maakt hij een inschatting: het kost te veel tijd om de paraplu open te klappen. De laatste twintig meter rent hij. Onnodig nat loopt hij het kantoor binnen.
*Wilde
Ga Nederlands leren!
gaa selv neterlants leru.
Ik lees: “Het begint te storten.” Is dit weer reclame voor een of andere bank?
Kijk, daar heb je het: de DOMHEID van paraplu’s.
– Een hand minder vrij. Best vermoeiend trouwens.
– Opgezet precies voor je snuffert, juist met tegenwind natuurlijk.
– Dan met tegenwind is het een grote luchtrem. (Zwaar trappen hè op die fiets? Als je niet op je bek gaat of aangereden wordt.)
– Heb je wind mee, waait ‘ie kapot, zul je altijd zien. (Als je niet op je bek gaat of aangereden wordt.)
– Je vergeet hem natuurlijk precies als je ‘m nodig hebt. Of op de terugweg ergens waar je geweest bent.
Dan het alternatief: een goede capuchon (Nee niet zo’n dweil!) op een goede jas.
Argumenten: al bovenstaande, maar dan omgekeerd.
Aan de hand van het condoom begrijpen ze dat er seks is.
Mechanisatie.
Het is een SUIKERFEEST!