Met een grote stapel flyers in zijn hand loopt bondscoach Ronald Koeman door het centrum van Venray. Koeman is de laatste dagen bijna non-stop aan het flyeren om mensen enthousiast te krijgen voor het Europees Kampioenschap Voetbal, dat volgende week begint. Zijn voorlopige conclusie: “Het leeft nog niet echt.”
“Goedemiddag dames, mag ik jullie een flyer van Micky van de Ven aanbieden?”, zegt hij, als een groepje vrouwen van middelbare leeftijd langsloopt. “Nee? Oké, nou prettige dag nog.” Als de vrouwen buiten gehoorsafstand zijn, zegt Koeman: “Dit gebeurt eigenlijk de hele dag. EK? Winstkansen voor Nederland? Ze kijken je aan alsof je gek bent geworden.”
Een paar minuten later blijft een groepje jongens van een jaar of twintig wél staan. Aarzelend neemt een van hen een flyer van Jeremie Frimpong aan. “Nee, nog nooit van gehoord”, zegt hij. “Rechtervleugelverdediger zegt u?” “Zondag 16 juni spelen we tegen Polen”, zegt Koeman. “We kunnen jullie steun echt goed gebruiken.”
Om zes uur ‘s avonds gooit Koeman de stapel flyers in zijn auto. Hij baalt van de geringe interesse onder het Nederlandse volk. “Dit kampioenschap is zó belangrijk. Dit gaat over onze toekomst als voetbalnatie. We zien een Frankrijk dat steeds assertiever wordt, een Duitsland dat aan de poorten staat te rammelen. Het is zó belangrijk dat mensen gaan kijken. En dan maakt het niet eens veel uit wélke wedstrijd je gaat kijken. Maar gá alsjeblieft kijken.”
